Intern verslag 140

Opgravingen Hinthamereinde


Inleiding

Dit verslag heeft betrekking op een tweetal opgravingen op het Hinthamereinde, beide aan de oostzijde van de straat. De ene betreft de ruimte ten zuiden van het Sint-Andriesstraatje (de vroegere nummers Hinthamereinde 17 en 19), de andere - ietwat noordelijker - de plaats van de voormalige panden Hinthamereinde 41 en 43.

Het Hinthamereinde

Het Hinthamereinde vormde als verlengde van de Hinthamerstraat de uitvalsweg naar het dorp Hintham. Rond het midden van de veertiende eeuw werd de Hinthamerstraat en het zuidelijk deel van het Hinthamereinde besloten door de nieuwe stadsmuur. Aan het Hinthamereind verrees een stadspoort die naar de toenmalige bezitter Jan Pijnappel de Pijnappelspoort werd genoemd.1 Deze poort, die voor het eerst wordt vermeld in 1350,2 en de stadsgracht bevonden zich ter plaatse van de latere panden Hinthamereinde 21 tot en met 27 aan de oostzijde en de panden 34 tot en met 48 ten westen van het Hinthamereinde. Ook ten noorden van de poort en de stadsgracht stonden overigens in de veertiende eeuw al huizen.
Deze werden met de erachter gelegen tuinen en bebouwing al snel daarna binnen de stadsversterking gebracht. Toen werd er een nieuwe poort gebouwd bij de huidige Aawal. Opmerkelijk is dat in deze poort aan de buitenzijde een beeld werd geplaatst van Sint-Andries.3 Dat waarschijnlijk ook in de Pijnappelspoort een dergelijk beeld stond, zou men mogen afleiden uit het feit dat het zijstraatje aan de oostzijde van het Hinthamereinde ten zuiden van de poort en de stadsmuur - dus ter plaatse van de vroegere wal - het Sint-Andriesstraatje werd genoemd.
De plaats waar de opgravingen van de nummers 41 en 43 hebben plaatsgevonden, maakte in oorsprong waarschijnlijk deel uit van een breed perceel van 103 voet, dit wil zeggen ongeveer 30 meter. Dit perceel was blijkens het hertogelijk cijnsregister van 1520 verdeeld in vijf kleinere percelen. Uit de reconstructie blijkt dat het hierbij om de nummers Hinthamereinde 37, 39, 41, 43 en 45 ging. De bezitters van deze kavels betaalden ieder 7½ nieuwe penning min het vijfde deel van een obool.4 Een obool was een halve penning, dus min het vijfde deel van een obool is gelijk aan min het tiende deel van een penning. Uit het hele perceel werden dus 37 nieuwe penningen ofwel 2 stuivers en 1 penning betaald. Het cijnsregister van 1573 spreekt per perceel van 7½ penning, 1 obool en tVe min van eenen obool, dit wil dus eveneens zeggen min het vijfde deel van een obool.5
Uit een viertal schepenakten uit 1394 valt af te leiden dat er sprake is geweest van de aanleg van een dijk en vervolgens de uitgifte van brede percelen langs die dijk met de verplichting tot het onderhoud van de dijk vóór het perceel. Op 2 april 1394 verkocht Otte Bruystens een huisplaats
1.Sint-Jan 122 (15 maart 1375): extra portam quondam Iohannis dicti Pinappel; GAHt, Blok Hinthamereinde 3502 (27 juli 1378): extra portam quondam Iohannis dicti Pinappel.
2.Illustere-Lieve-Vrouwebroederschap 89, f. 29 (13 december 1350): ad dictum finem vici Hijnthamensis predicti extra novam portam ibidem.
3.Van Sasse van Ysselt, Voorname huizen en gebouwen I, 32.
4.ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 25v.
5.RANB, Raad en rentmeester-generaal 280, f. 28. Overigens heeft een van de vijf posten: Vte part min van (van) eenen penninck nyeuws, wat wel op een vergissing zal berusten.
(domistadium) van 92 voet (circa 26½ meter) breed ‘langs de Hinthamerdijk’ (iuxta aggerem Hijntamensem) tussen erf van Otte aan de ene zijde en erf van Otto en erf geheten Pijnappels camp aan de andere zijde, aan Hendrik oudste zoon van Roelof van Me(e)rlaar (= Mierlo?) onder ‘de last van het onderhoud van het deel van genoemde dijk strekkende aldaar voor de genoemde huisplaats’. De verkrijger beloofde onder verbintenis van die huisplaats dat deel van de dijk altijd in goede staat te houden ‘volgens iedere wijze en in iedere vorm, in de breedte en in de hoogte, waarin genoemde Otte de genoemde dijk moest onderhouden’. Op dezelfde datum verkocht Otte onder dezelfde last een even brede huisplaats aan Koenraad natuurlijke zoon van Gerit Koenen, priester. Verder verkocht hij hierna - de datum is niet leesbaar, maar de akten staan onder elkaar - een huisplaats van 62 voet breed aan Gozewijn Steenweg en op 23 april ten slotte een van waarschijnlijk 61 voet breed aan Hendrik zoon van Peter Smedekens. Uit de opgegeven belendingen blijkt dat deze vier huisplaatsen naast elkaar lagen.1
Van de Vughterdijk - bedoeld is hiermee het zuidwestelijk deel van de Vughterstraat - is een andersoortige regeling, daterend van 4 juni 1330, bewaard gebleven over het onderhoud van die dijk.2 Hierbij namen vier burgers dit onderhoud op zich tegen betaling door de stad van 70 pond per jaar.3 Van een van die burgers, Jan van den Hecke, staat vast dat hij aldus 45 roeden, dit wil zeggen een kleine 260 meter, moest onderhouden.4
Waarschijnlijk ging het bij het hiervóór genoemde perceel van 103 voet, dat Hinthamereinde 37, 39, 41, 43 en 45 omvatte, om een soortgelijke huisplaats als de domistadia die in 1394 door Otte Bruystens werden verkocht. Het perceel zal daarna in vijf kavels zijn opgesplitst. In de eerste van de vijf posten in het hertogelijk cijnsboek van 1520 staat dat het om het oorspronkelijke erf van Joris de Schoenmaker ging. Deze Joris komt al voor in een schepenakte van 25 april 1341, waarin Jacob Jorisz. de Louwer twee kameren ten cijns gaf aan Hendrik van Lieshout de molenaar. Deze kameren werden gesitueerd aan het Hinthamereind tussen erf van Joris de Schoenmaker en tussen erf van Aart van Erp de handschoenmaker.5 Mogelijk is Joris de Schoenmaker degene geweest aan wie het betreffende perceel voor het eerst is uitgegeven, al wijzen de Bossche schepenakten op een perceel van Joris (die) Louwer.
In een schepenakte uit 1415 betreffende Hinthamereind 43 wordt als eerste onder de lasten het vijfde deel van een cijns genoemd. Helaas is de akte nogal gehavend overgeleverd - het onderste deel
1.GAHt, R. 1180, blz. 165: Otto Bruystens soen quoddam domistadium situm iuxta aggerem Hijntamensem inter hereditatem dicti Ottonis ex uno et inter hereditatem dicti Ottonis et hereditatem dictam Pijnappels camp ex alio, tendens a communi aggere retrorsum usque ad communem plateam, et quod domistadium continet ubique nonagintaduas pedatas in latitudine, ut dicebat, hereditarie vendidit Henrico de Merlaer, filio seniori Rodolphi de Merlaer, promittens super omnia warandiam et obligationem deponere, excepta tamen onere conservationis partis dicti novi aggeris, tendentis ibidem ante dictum domistadium, quam partem dicti aggeris dictus Henricus emptor promisit super? obligatione? dicti domistadii perpetue in bona dispositione observare iuxta omnem modum et formam in latitudine et altitudine quibus dictus Otto dictum aggerem conservare tenetur. ---.
 Otto Bruystens domistadium situm iuxta aggerem Hijnthamensem inter hereditatem Henrici de Merlaer ex uno et inter hereditatem Goessuini Steenwech, tendens a communi aggere retrorsum ad communem plateam et quod domistadium continet ubique nonaginta duas pedatas in latitudine, ut dicebat, hereditarie vendidit Conrardo filio naturali domini Gerardi Coenen, presbiteri - - - excepta tamen onere conservationis partis dicti novi aggeris ---.
 Dictus Otto Bruystens domistadium situm iuxta dictum aggerem Hijnthamensem inter hereditatem Everardi filii naturalis domini Gerardi Coen, presbiteri, ex uno et inter hereditatem dicti Ottonis ex alio, quod domistadium continet LXII pedatas in latitudine et tendit a communi aggere retrorsum ad communem plateam, hereditarie vendidit Gossuino Steenwech, excepta onere conservationis partis dicti novi aggeris ---.
 Dictus Otto domistadium situm iuxta aggerem Hijnthamensem inter hereditatem Goessuini Steenwech ex uno et inter hereditatem dicti Ottonis ex alio et quod domistadium continet XLI? pedatas in latitudine ... vendidit Henrico filio Petri dicti Smedekens ---, exceptis onere conservationis partis dicti novi aggeris ---.
2.Het Oorkondenboek Noord-Brabant I, nr. 595, dateert deze regeling ten onrechte op 6 juni 1300.
3.GAHt, Oud-archief A, nr. 522, blz. 3-5 (met de juiste datering).
4.R. 1800, f. 247. Zie hiernaast ook nog GAHt, Charters 93 (17 december 1343) waarbij Jan Noppe de looier aan de beurzendragers van de stad beloofde om het vierde deel te gaan onderhouden dat Klaas Cleynael tot dan toe had gedaan.
5.GAHt, Clarissenklooster 43, f. 1v.-2.: ad finem vici Hyntamensis inter hereditatem Georgii Sutoris et inter hereditatem Arnoldi de Erpe cyrothecarii.
is gerafeld -, waardoor niet zeker is dat het hierbij om de genoemde hertogcijns ging. Aannemelijk is het wel, aangezien het de als eerste genoemde last was, en dit was in de Bossche schepenakten altijd de cijns aan de hertog.1
Het is, gezien de gelijkheid van de cijnsbedragen in de cijnsregisters, aannemelijk dat alle vijf kavels oorspronkelijk even breed waren, maar later was dit in ieder geval niet meer zo.

Hinthamereinde 41 en 43

Het lijkt erop dat de percelen Hinthamereinde 41 en 43 in de veertiende eeuw één geheel vormden. In een schepenakte van 29 augustus 1381 is sprake van één huis en erf, dat van wijlen Joris Louwer was geweest en waarin Goossen van Avignon gewoond had. Die akte vermeldt verder dat één helft afkomstig was van de ouders van Margriet dochter van wijlen Joris Louwer en de andere helft van Liesbet dochter van wijlen Hendrik van Beers, een nicht van genoemde Margriet, die vervolgens deze helft van Liesbet geërfd had. Niet duidelijk is of het om de helft in dan wel van het huis ging. Margriet en haar echtgenoot Albrecht Handschoenmaker verkochten het huis op genoemde datum aan Aart van Boekel, die het op 12 december van hetzelfde jaar 1381 alweer doorverkocht aan Aart Roelofs van Merlaar en Hendrik natuurlijke zoon van genoemde Roelof. Op 6 oktober 1384 maakten deze een verdeling waarbij, zoals uit de belendingen blijkt, Hendrik het noordelijk en Aart het zuidelijk deel verkreeg. Dit wijst op een daadwerkelijke splitsing, en die blijkt ook uit de latere transacties.

De combinatie van beide helften levert als bezitters op:

Joris Louwer (bewoner Goossen van Avignon) door vererving >
½ zijn dochter Margriet
½ haar nicht Liesbet dochter van wijlen Hendrik van Beers (en waarschijnlijk van een andere dochter van Joris Louwer) vererving >
½ aan Margriet
Margriet, gehuwd met Albrecht de Handschoenmaker, 29 augustus 1381 >
Aart van Boekel 12 december 1381 >
Aart Roelofsz. van Merlaar en Hendrik natuurlijke zoon van Roelof van Merlaar

Hinthamereinde 41

Op 6 oktober 1384 kwam Aart Roelofsz. door erfdeling in het bezit van het complex Hinthamereinde 41.2 Vervolgens - in ieder geval vóór 23 november 1396 - is het in door hem verkocht aan Barnier Jansz. Keysters.3 Deze laatste verkocht op genoemde datum een cijns van vier pond uit het huis aan diezelfde Aart. Er rustte al een last van 5 schellingen oud geld en een van 20 schellingen stadsgeld op het goed. Het bedrag van eerstgenoemde cijns werd ook betaald uit de percelen Hinthamereinde 39, 43 en 45. Het ging hierbij om een cijns van 20 schellingen oud aan de Tafel van de Heilige Geest.4
Nog in 1443 werd er gesproken van ‘de helft’ van een huis. Katelijn weduwe van Jan Lemkens droeg op 27 juni van dat jaar haar vruchtgebruik in die helft over aan haar dochter Jenneke en aan
1.R. 1189 (31 september 1415), f. 202v. Zie ook hierna onder Hinthamereinde 43.
2.GAHt, R. 1177, f. 156: Henricus filius naturalis Rodolphi de Merlaer et Arnoldus filius legitimus dicti Rodolphi palam recognoverunt se divisionem hereditariam mutuo fecisse de domo, area et orto sitis in Buscoducis ad finem vici Hijntamensis extra portam dictam Pijnappels port inter hereditatem Iohannis Decker ex uno et inter hereditatem Everardi Scoemaker ex alio, ut dicebant.
 Mediante qua divisione medietas dictorum domus, aree et orti que sita est versus hereditatem Iohannis Decker dicto Arnoldo cessit in partem, ut alter recognovit ---.
 Et mediante qua divisione medietas dictorum domus, aree et orti que sita est contigue iuxta hereditatem dicti Everardi predicto Henrico cessit in partem, ut alter recognovit ---.
3.Dit blijkt uit de hiernavolgende akte van 27 juni 1443 (R. 1213, f. 110v.).
4.GAHt, H. Geest 704 (1453), ongefolieerd.
Hendrik Lodewijk Petersz. van den Beken, echtgenoot van Heilwig dochter van genoemde Katelijn en aan Peter Andries der Weduen als voogd van Andries en Jan zonen van Lambrecht Jan Lemkensz. en van Liesbet dochter van Katelijn en Jan Lemkens. De genoemden droegen hierna de betreffende helft van het huis, het huiserf en de tuin over aan Liesbet weduwe van Barnier Jansz. Keyster.1 Deze laatste Barnier Jan Keyster was dus niet dezelfde als de hiervóór genoemde; waarschijnlijk ging het om grootvader en kleinzoon.2
Liesbet weduwe van Jan Jansz. Barnier hertrouwde met Jacob Hendriksz. Bloys. In het cijnsregister van de Heilige Geest van 1453 wordt hij Jacob Henrick soen van den Akeren genoemd.3 Op 7 mei 1444 verkocht deze Jacob een cijns die betaald werd uit het buurpand nummer 43.4 Op 16 december 1469 verkochten zijn kinderen Jan en Ermgard - Jacob was inmiddels overleden - drievierde deel in het complex Hinthamereinde 41 aan Sander zoon van wijlen Jan Sanders. Het werd bij deze gelegenheid omschreven als huis, huiserf, tuin en achterhuis, achter het huis staande, gelegen tussen erf van Goiart Gielis en erf van Jan Martens, strekkend van de straat tot aan het water aldaar. Interessant is de vermelding van het gebruiksrecht van een klein steegje tussen het huis en het erf van Jan Martens, de bezitter van Hinthamereinde 43. Dit steegje is bij de opgraving teruggevonden; het wordt ook later in de akten vermeld. Jan en Ermgard beloofden hun broer Hendrik afstand te laten doen van zijn recht, wanneer hij meerderjarig was geworden. Heilwig weduwe van Adriaan Jacobsz. Bloys droeg haar vruchtgebruik in het resterende vierde part over aan haar zoon Aart, waarna ook dit vierde part aan Sander Jan Sanders verkocht werd.5 Opmerkelijk is dat elders in het schepenprotocol
1.GAHt, R. 1213, f. 110v.: Katherina relicta quondam Iohannis Lemkens soen cum tutore usufructum sibi competentem in medietate que ad Margaretam uxorem legitimam dum vixerat Barneri filii quondam Iohannis quondam dicti Keyster pertinere consueverat in medietate domus, aree et orti, sitorum in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis extra portam lapideam dictam communiter Pijnappels poirt inter hereditatem Iohannis Tectoris ex uno et inter hereditatem Everardi Scoemaker ex alio, videlicet in illa medietate dictorum domus, aree et orti que sita (niet verder afgemaakt).
 Katherina relicta quondam Iohannis Lemkens soen cum tutore usufructum sibi competentem in medietate medietatis domus, aree et orti sitorum in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis extra portam lapideam dictam communiter Pijnappelspoirt inter hereditatem Iohannis Tectoris ex uno et inter hereditatem Everardi dicti Scoemeker ex alio, videlicet illius medietatis dictorum domus, aree et orti que sita est versus hereditatem Iohannis Tectoris predicti, quam medietatem predictam dictorum domus, aree et orti Barnerus filius Iohannis quondam dicti Keyster erga Arnoldum de Meerlaer, filium legitimum Rodolphi de Meerlaer, emendo acquisierat, prout in litteris, scilicet in huiusmodi medietate primodicta supradicte medietatis domus, aree et orti predictorum, que medietas predicta ad Margaretam uxorem legitimam dum vixerat quondam Barneri filii Iohannis quondam dicti Keyster pertinere consueverat in supradicta medietate domus, aree et orti predictorum, ut dicebat, legitime supportavit Iohanne sue filie atque Henrico filio Ludovici Peters soen vanden Beken, maritus et tutor legitimus ut asserebat Heylwigis sue uxoris, filie dicte Katherine, atque Petro filio quondam Andree dicti der Weduen tamquam mamburno ut dicebat Andree et Iohannis filiorum legitimorum quondam Lamberti filii quondan Iohannis Lemkens soen, ab eodem quondam Lamberto et Elizabeth sua uxore, filia dicte Katherine et quondam Iohannis pariter genitorum ---.
 Notum sit universis quod cum ita actum fuisset, constituti igitur dictus Iohanna cum tutore et Henricus filius Ludovici tamquam maritus et tutor ut supra atque Petrus filius quondam Andree tamquam mamburnus dicti Andree et Iohannis supradictam medietatem dicte medietatis domus, aree et orti predictorum hereditarie supportaverunt Elizabeth relicte quondam Barneri filii quondam Iohannis Keyster ---.
2.Het is ook denkbaar dat de akte een fout bevat en dat het om een Jan Barniersz. ging.
3.H. Geest 704.
4.R. 1214, f. 87; GAHt, R. 1214, f. 87: Iacobus filius Henricus Bloys, maritus legitimus ut asserebat Elisabeth sue uxoris, relicte quondam Iohannis Barnyer, filii quondam Iohannis, hereditarium censum quadraginta solidorum monete, solvendum hereditarie nativitatis Iohannis Baptiste de et ex domo, area et orto, sitis in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Iohannis Barnier ex uno et inter hereditatem Iohannis Gerijs soen ex alio, quem censum dictus Iohannes Barnier erga Iohannem filium quondam Martini Muys emendo acquisierat, prout in litteris, et quem censum dictus Iohannes Barnier prefate Elisabeth sue uxori in eius testamento legaverat, ut dicebat, legitime et hereditarie supportavit dicto Iohanni filio quondam Martini Muys ---.
5.R. 1239, f. 180v.: Iohannes et Ermgardis eius soror, liberi quondam Iacobi Blueys, cum tutore, tres quartas partes ad se ut dicebant spectantes in domo, area, orto ac domo posteriori retro dictam domum consistente, sitis in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Godefridi Gielis ex uno et inter hereditatem Iohannis Martens ex alio, tendentibus a dicto vico ad aquam ibidem fluentem; insuper in iure utendi quodam parvo viculo inter dictam domum et hereditatem dicti Iohannis Martens consistente similiter dicto Iohanni Martens, ut dicebant, hereditarie vendiderunt Sandero filio quondam Iohannis Sanders, ab eodem, promittentes, et cum eis Henricus Blueys filius quondam Iacobi et
- dus voor een andere secretaris -, maar op dezelfde datum, Heilwig dit vruchtgebruik in het vierde deel van het goed overdroeg aan haar zwager en schoonzus Jan en Ermgard, die het hele complex vervolgens aan Sander Jan Sanders transporteerden.1 Wat hiervan de reden mag zijn geweest, de uitkomst is geweest dat Sander Jan Sanders op genoemde datum de nieuwe bezitter is geworden.
Blijkens het meermalen genoemde register van de Heilige Geest van 14532 is het goed hierna in het bezit gekomen van de weduwe van Sander Jan Sanders en vervolgens aan Dirk Mars. Een register van de Heilige Geest van 1511 spreekt echter van de kinderen van Aart Maersmans.3 Mogelijk is deze laatste getrouwd geweest met een dochter van Sander Jan Sanders. Het cijnsregister van 1520 noemt Dirk Aart Mersman, dus een zoon van Aart, als bezitter en vervolgens diens weduwe Heilwig.4 Deze wordt ook vermeld in het Heilige-Geestregister van 1511,5 vervolgens Peter Jacobsz. timmerman, die ook voorkomt in het hertogelijk cijnsregister van 1573.6 De Heilige Geest noemt achtereenvolgens diens weduwe, Willem Franssen en Jan Martensz. wever, het cijnsregister alleen deze laatste als Jan Merten Goevaerts (?) en vervolgens Peter Janssen molder en Jan Jansz. van Doirne. Mogelijk is deze laatste de Jan de Mulder van het verpondingsregister van 1635.7 De
 Wilhelmus filius Gerardi Henrix soen, cum tutore, super omnia et habenda warandiam et obligationem deponere, exceptis 3bus quartibus partibus census fundi et 3bus quartis partibus hereditarii census unius libre et duorum solidorum mense sancti Spiritus in Buscoducis ex premissis e iure solvendis. Testes Ghijsselen et Busco. Datum XVIta decembris.
 Iohannes et Ermgardis predicti palam recognoverunt et super omnia et habenda dicto Sandero promiserunt quod ipsi Henricum eorum fratrem, adhuc impuberem existentem, sic et talem habebunt quod idem Henricus dum ad annos pubertatis pervenerit super una quarta parte dictarum! domus, aree, orti, domus posterioris ac iuris utendi viculo predicto et iure ad opus predicti Sanderi renunciabit et obligationem ex parte sui deponere promittet. Testes, datum supra.
 Heilwigis relicta quondam Adriani filii quondam Iacobi Blueys predictum usufructum sibi ut dicebat competentem in reliqua parte premissorum legitime supportavit mihi ad opus Arnoldi filii dicte Heilwigis et quondam Adriani predictorum, cum iure etcetera, promittens cum tutore ratum servare et obligationem ex parte sui deponere. Testes, datum supra.
Tradatur dicto Zandero.
 Iohannes et Ermgardis eius soror predicti nomine et ex parte dicti Arnoldi filii Heilwigis et quondam Adriani predictorum dictam reliquam 4tam partem hereditarie vendiderunt dicto Zandero, promittentes, et cum eis Arnoldus filius Hermanni de Dieperbeke, cum tutore, per totum ut in penultimo contractu, exceptis 4ta parte census fundi et unius libre et duorum solidorum monete predictorum. Testes, datum supra.
 Dictus Zanderus palam recognovit et super omnia et habenda Iohanni et Ermgardi predictis repromisit quod postquam dictus Arnoldus ad annos pubertatis pervenerit atque similem promissionem fecerit, quod tunc dicti Iohannes et Ermgardis et Arnoldus filius Hermanni et eorum bona a dicta promissione quiti, absoluti erunt et penitus liberi, omnibus dolo et fraude in hiis seclusis. Testes, datum supra.
1.R. 1239, f. 380: Heylwigis relicta quondam Adriani Jacobs Bloeys soen, cum tutore, usufructum ut dicebat sibi competentem in quarta parte domus, aree et orti, cum domo posteriori, sitorum in Buscoducis ad finem vici Hynthamensis extra portam dictam Piinappels poirt inter hereditatem Godefridi Tyelmans ex uno versus dictam portam et inter hereditatem Iohannis Martens ex alio, tendentium a communi platea ad aquam ibidem fluentem, ut dicebat, legitime supportavit Iohanni et Ermgardi liberis Iacobi Blueys predicti et quondam Elizabeth filie quondam Henrici Graets, promittens super omnia ratum servare et obligationem et impetitionem ex parte sui deponere. Testes, datum supra (= Testes Dicbier? et Busco. Datum XVIta decembris).
 Iohannes Blueys et Ermgardis eius soror, cum tutore, liberi quondam Iacobi Blueys, domum, aream et ortum cum domo posteriori legitime et hereditarie vendiderunt Zandero filio quondam Iohannis Zanders, promittentes indivisi cum tutore dicte Ermgardis warandiam et omnes obligationem et impetitionem deponere, excepto! censu fundi domino duci et hereditario censu unius libre monete mense sancti Spiritus in Buscoducis e iure exinde solvendis. Testes, datum supra.
 Predicti Iohannes Blueys et Ermgardis eius soror necnon Henricus Blueys et Wilhelmus Gerijts promiserunt indivisi quod ipsi Henricum fratrem dictorum Iohannis et Ermgardis et Arnoldus filius Adriani Blueys et Heylwigis predictorum, adhuc impuberos existentes, dum ad annos sue pubertatis pervenerint, super premissis et iure hereditarie facient renunciare et similem promissionem facere quemadmodum dicti Iohannes et Ermgardis hodierna die fecerant. Testes, datum supra.
2.H. Geest 704.
3.H. Geest 705.
4.ARA Brussel, Rekenkamer 45067, f. 25v.
5.H. Geest 705.
6.RANB, Raad en rentmeester-generaal 280, f. 28.
7.RANB, Raad van State 2134, f. 319v.
verponding van 1654 noemt Hendrik Vetter eigenaar,1 waarschijnlijk dezelfde die in 1698 Hendrik Veth werd genoemd. Het huis werd toen Sint-Jan in de Olie genoemd, zodat we mogen aannemen dat het hier een olieslager betrof. Overigens wordt ter plaatse geen oliemolen in de akten genoemd.
Het lijkt erop dat in of kort vóór 1698 uitwinning van Hinthamereinde 41 dreigde. Hendrik Veth verkocht de huyssinge Sint Jan in den Olije toen mit consent der pantcrediteuren aan Peter de Ridder. Op 4 maart 1698 bekende Dirk Fabri van Gemert dat hij uit handen van Hendrik Veth 400 gulden had ontvangen, waarvan 200 krachtens een schepenschuldakte van 24 april 1694 en 100 gulden krachtens een legaat van Hendrik Maer (?) en zijn moeder Anna van der Waerden. Johan van Eijl bekende 215 gulden kapitaal en 23 gulden rente te hebben ontvangen krachtens de schepenschuldakte van 24 april 1694.2
Op 6 november 1742 transporteerde Antonie Versfelt als curator over de geabandonneerde boedel van wijlen Pieter de Ridder het complex aan de gebroeders Antonie en Johan van Hanswijk. De koopsom bedroeg 430 gulden aan kapitaal en 46 gulden 1 stuiver en 14 penningen aan gekapitaliseerde lasten. Onder deze lasten was de cijns van 7 3/4 penning aan de Bossche Heilige-Geesttafel. Als belendingen werden genoemd huis en erf van Antonie Tolcam (=Tolkam) aan de ene en een gemeen straatje aan de andere zijde, strekkende van de openbare straat tot aan erf van de weduwe Walting (=Wouting).3 Op 13 mei 1763 droeg Antonie van Hanswijk zijn helft voor 200 gulden over aan zijn broer Johan. Aan de achterzijde was nu ook Antonie Tolkam belend.4 Van Hanswijks weduwe, Johanna Maria Catharina van Hijssel, transporteerde het hele huis op 19 mei 1773 aan Willem Blonket (koopprijs 300 gulden; gekapitaliseerde last 1 gulden 8 stuivers 2 penningen) en Willem Blonket op 18 september 1788 aan Johanna Daamen (koopprijs 400 gulden plus de genoemde gekapitaliseerde last).5 Gezien de waarde die Hinthamereinde 41 in de achttiende eeuw had, ging het toen nog maar om een bescheiden huis.

Overzicht bezitters:

Aart Roelofsz. van Merlaar vóór 23 november 1396 >
Barnier Jansz. Keysters x Margriet
(Jan Barnier Jansz.?)
Jan Jansz. Barnier x Liesbet, hertrouwde vóór 7 mei 1444 Jacob Hendriksz. Bloys alias van Akeren, vererving >
hun kinderen 16 december 1469 >
Sander Jan Sanders >
zijn weduwe >
Aart Marsmans (?)
Dirk Aart Mars >
zijn weduwe Heilwig
Peter Jacobsz. timmerman
zijn weduwe
Willem Franssen
Jan Marten Goevaerts wever
Peter Jansz. molenaar
Jan Jansz. van Doirne = Jan de Mulder (?)
Hendrik Vet(ter) 3 maart 1698 (?) >
Pieter de Ridder
de curator van zijn geabandonneerde boedel 6 november 1742 >
Antonie en Johan van Hanswijk
Antonie de helft 13 mei 1763 >
1.RANB, Raad van State 2135, f. 371v.
2.R. 1664, f. 230v.-231. Een transport werd niet aangetroffen, ook niet onder de uitwinningen. Het volgende transport, van 6 november 1742, spreekt van transport op 3 maart 1698 (R. 1738, f. 129-129v.).
3.R. 1738, f. 129-129v. Zie ook GAHt, H. Geest 713 (cijnsregister 1726-1764), f. 272. De cijns van 5 schellingen oud is tot en met 1759 betaald en toen afgelost.
4.R. 1764, f. 340v.-341.
5.R. 1771, f. 234.
Johan van Hanswijk
zijn weduwe Johanna Maria Catharina van Hijssel 19 mei 1773 >
Willem Blonket 18 september 1788 >
Johanna Daamen

Hinthamereinde 43

Op 17 april 1410 verkochten Roelof en Aart zonen van wijlen Hendrik van Merlaar, natuurlijke zoon van Roelof van Merlaar, huis, tuin en erf van wijlen Hendrik aan het Hinthamereinde tussen erf van Evert Schoenmaker en erf van Barnier Keysters, zich uitstrekkend tot aan het water, aan Pauwels van Geffen. Uit het complex ging naast de hertogcijns een cijns van vijf schellingen oud aan de Bossche Heilige-Geesttafel en een cijns van twintig schellingen aan een gasthuis.1 Zoals we zullen zien ging het bij dit gasthuis om het Zinnelooshuis.
Pauwels van Geffen bleef niet lang in het bezit van het huis. Op 31 september 1415 verkocht hij het aan Peter van den Ievelaar en zijn kinderen.2 Vijf jaar later gaven zij het ten erfelijke cijns aan Marten zoon van wijlen Jan Muys van Breugel voor 8 pond en 10 schellingen per jaar, te betalen aan Peter gedurende zijn leven en daarna aan zijn kinderen.3 Op 18 maart 1424 kocht Marten Muys al vier pond en tien schellingen de genoemde cijns terug, zodat er nog vier pond uit het complex betaald hoefden te worden.4
Marten Muys overleed in of kort vóór 1438. Hij liet drie kinderen na: Willem, Jan en Heilwig. Op 10 mei van laatstgenoemd jaar droegen Willem en Heilwig hun derde delen in de erfenis - of een deel daarvan - over aan hun broer Jan. Het betrof in de eerste plaats tweederde in bovengenoemd huis, erf en tuin. Verder droegen zij over tweederde in een cijns van vier pond die Pauwels van Geffen had beloofd Roelof en Aart kinderen van wijlen Hendrik van Merlaar, welke cijns Marten Muys had verkregen van de genoemde gebroeders. Pauwels had deze cijns beloofd bij de aankoop
1.R. 1186, f. 375: Rodolphus et Arnoldus fratres, liberi quondam Henrici de Meirlaer, filii naturalis quondam Rodolphi de Meirlaer, domum, aream et ortum quondam Henrici predicti, sitos in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Everardi Scoemaker ex uno et inter hereditatem Barneri Keysters ex alio, tendentes retro ad aquam, ut dicebant, hereditarie vendiderunt Paulo van Geffen Jans soen ---, exceptis censu domino duci et hereditario censu quinque solidorum antique pecunie mense sancti Spiritus in Buscoducis et hereditario censu XX solidorum pagamenti cuidam hospitali exinde solvendis, salvis venditoribus suo censu iuxta continentiam litterarum.
2.Dictus Paulus (= Paulus de Geffen Jans soen) domum, aream et ortum, sitos in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Everardi Schoemaker ex uno et inter hereditatem Berneri Keysters ex alio, tendentes a communi vico ad aquam communem, ut dicebat, hereditarie vendidit Petro vanden Yvelaer ad opus sui et suorum liberorum, an eo et a quondam Sophya sua uxore, filia quondam Rutgheri Buekentop, pariter genitorum, scilicet a dicto Petro ad eius vitam et non ultra et post eius decessum suis liberis hereditario iure possidendos ---, exceptis quinta [parte unius grossi antique? pecunie?] ...a et hereditario censu quinque solidorum antique pecunie mense sancti Spiritus in Buscoducis et hereditario censu XX solidorum certe? hospitali ...a exinde solvendis.
3.R. 1191, f. 451 v.: Petrus vanden Yvelaer, Henricus, Iohannes, Rutgherus et Petrus fratres et Katherina eorum soror, liberi primodicti Petri, ab ipso et quondam Sophya sua uxore, filia quondam Rutgeri Buekentop, pariter geniti, cum tutore dicte Katherine, domum, aream et ortum sitos in Buscoducis ad finem vici Hiinthamensis extra portam dictam Piinappelspoirt inter hereditatem Everardi Schoemeker ex uno et inter hereditatem Berneri Keysters ex alio, tendentes a communi vico ad aquam communem, quod domum, aream et ortum dictus Petrus ad opus sui et ad opus suorum liberorum, ab ipso et quondam Sophya predictis pariter genitorum, erga Paulum de Geffen emendo acquisierat, prout in litteris, dederunt ad hereditarium censum Martino filio quondam Iohannis die Muys van Broeghel, cum litteris et iure, ab eodem hereditarie possidendos pro hereditario censu octo librarum et decem solidorum monete dando primodicto Petro ad eius vitam et post eius decessum dictis suis liberis atque Yudoco et Theoderico et Conegundi, liberorum eiusdem Petri primodicti hereditarie nativitatis Iohannis ex premissis ---. Notum sit universis quod cum ita actum fuisset ut in littera, constituti dicti liberi, cum tutore, promiserunt indivisi super omnia dicto Martino quod ipsi dictos Yudocum et Theodericum eorum fratres, extra patriam existentes, et Conegundem eorum sororem, dum annos pubertatis pervenerit, suum adhibebunt consensum et assensum.
4.R. 1194, f. 152.
van genoemd huis op 17 april 1410.1 Ten slotte transporteerden Willem en Heilwig tweederde gedeelten in een cijns die hun vader had beloofd aan Peter van den Ievelaar uit huis, erf en tuin aan het Hinthamereinde tussen erf van Goiart van Luet en erf van Jan Barnier, strekkende van de straat tot aan het water.2
Wat deze laatste cijns betreft: op 6 februari 1427 hadden Hendrik, Jan en Peter, zonen van wijlen Peter van den Ievelaar afstand gedaan van hun recht erop ten behoeve van hun broer en zuster Dirk en Katelijn.3 Dirk en Katelijn hadden die cijns op 12 januari 1435 overgedragen aan Jan zoon van genoemde Marten Muys ten behoeve van Marten.4
Gezien de genoemde belendingen zou het bij het onderpand om een ander huis kunnen zijn gegaan dan dat van Marten Muys gelegen tussen erf van Evert Schoenmaker en erf van Barnier des Keysters. Maar in de genoemde akte van 10 mei 1438 is een clausule opgenomen dat wanneer in rechte bevonden zou worden dat uit het laatstgenoemde huis meer lasten betaald moesten worden dan onder meer de hier genoemde cijns, de overdragers van de twee derde delen, Willem en Heilwig, dit aan de verkrijger, Jan, geheel zouden vergoeden.5 En daarom zal het toch wel om hetzelfde complex zijn gegaan als het erf van Marten Muys tussen erf van Evert Schoenmaker en erf van Barnier des Keysters.
Op 19 juli van hetzelfde jaar 1438 verkocht Jan Muys aan zijn buurman Jan Jansz. Barnier een cijns van veertig schellingen uit het huis, dat nu gesitueerd werd tussen erf van Jan Barnier en erf van Jan Gerisz.6 Deze laatste was op 29 mei 1417 in het bezit gekomen van dit huis ter plaatse van
1.R. 1186, f. 375: Dictus emptor promisit se daturum et soluturum dictis venditoribus hereditarium censum quatuor librarum monete hereditarie nativitatis Iohannis.
2.R. 1208, f. 79-79v.: Willelmus et Heilwigis liberi quondam Martini Muys cum tutore duas tercias partes domus, aree et orti sitorum in Buscoducis ad finem Hijnthamensem extra portam dictam Pijnappels poert inter hereditatem Everardi Schoemeker ex uno et inter hereditatem Berneri Keysters ex alio, quos domum, aream et ortum Martinus filius quondam Iohannis Muys van Broegel erga Petrum vanden Yvelaer, Henricum, Iohannem, Rutgerum et Petrum fratres et Katherinam eorum sororem, liberos primodicti Petri ad censum acquisierant, prout in litteris; insuper duas tercias partes, ad ipsos ut dicebat spectantes in hereditario censu quatuor librarum monete, quem censum Paulus van Geffen promiserat se daturum Rodolpho et Arnoldo fratribus, liberis quondam Henrici van Meerlaer hereditarie nativitatis Iohannis ex domo et orto sitis in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis, quem censum Martinus filius quondam Iohannis Muys de Broegel erga Rodolphum et Arnoldum fratres predictos acquisierat, prout in litteris; insuper duas tercias partes ad ipsos ut dicebant spectantes in hereditario censu quatuor librarum monete, quem Martinus Muys, filius quondam Iohannis, promiserat se daturum et soluturum quondam Petro vanden Yvelaer hereditarie ex domo, area et orto sitis in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Godefridi de Luet ex uno et inter hereditatem Iohannis Barnier ex alio, quem censum iamdictum Iohannes filius Martini Muys ad opus dicti Martini erga Theodericum et Katherinam liberos quondam Petri vanden Yvelaer acquisierat, prout in litteris, hereditarie supportaverunt Iohanni eorum fratri, filio dicti quondam Martini ---. Et si ex premissis duabus partibus domus, aree et orti predictorum inventum fuerit via iuris plus fore solvendus quam census fundi et dicti census quatuor et quatuor librarum et hereditarius census quinque solidorum antique pecunie et hereditarius census viginti solidorum monete, hoc plus deponent omnino, salvo dicte Heilwigi suo hereditario censu trium librarum, quem dictus Iohannes dicte Heilwigi exinde hodierna die solvere promiserat iuxta continentiam litterarum desuper confectarum. Testes Monix et Dicbier Iohannis. Datum X maii, sabbato post Iubilate.
3.R. 1196, f. 97: Dictus Henricus, Iohannes et Petrus fratres predicti (= liberi quondam Petri vanden Yvelaer) super hereditario censu quatuor librarum monete, quem censum Martinus Muys, filius quondam Iohannis, promiserat se daturum Petro vanden Yvelaer hereditarie nativitatis Iohannis de et ex domo, area et orto sitis in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Godefridi de Luet ex uno et inter hereditatem Iohannis Barnier ex alio, tendentibus a communi vico ad aquam ibidem fluentem, ut dicebant, atque super toto iure ad opus Theoderici et Katherine liberorum quondam Petri vanden Yvelaer hereditarie renunciaverunt.
4.R. 1205, f. 28.
5.Et si ex premissis duabus partibus domus, aree et orti predictorum inventum fuerit via iuris plus fore solvendus quam census fundi et dicti census quatuor et quatuor librarum et hereditarius census quinque solidorum antique pecunie et hereditarius census viginti solidorum monete, hoc plus deponent omnino.
6.R. 1208, f. 288: Iohannes filius quondam Martini Muys legitime et hereditarie vendidit Iohanni Barnyer, filio quondam Iohannis, hereditarium censum quadraginta solidorum monete, solvendum hereditarie nativitatis Iohannis de et ex domo, area et orto dicti venditoris, sitis in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem dicti Iohannis Barnier ex uno et inter hereditatem Iohannis Gerijs soen ex alio, tendentibus a dicto vico retrorsum ad aquam ibidem fluentem. Op 7 mei 1444 droeg Jacob Hendriksz. Bloys als echtgenoot van Liesbet weduwe van Jan Barnier deze cijns
Hinthamereinde 45.1 Een andere cijns, van 3 pond, was op 10 mei 1438 verkocht aan Matheus zoon van wijlen Matheus zoon van wijlen Aart van Padbroeck.2
Op 19 januari 1481 droeg de weduwe van Jan Marten Muys, hertrouwd met Peter Zegersz. van Breda, hiertoe gemachtigd door het testament van Jan, het complex over aan Peter Willem Engbrechtsz. van den Ievelaar. Opmerkelijk is dat de opgegeven belendingen nog dezelfde waren als in 1410, terwijl deze inmiddels toch beide gewijzigd waren.3
In een inkomstenregister van het Zinnelooshuis, dat is aangelegd in 1505 en gebruikt is tot 1559, wordt gesproken van een cijns van 20 schellingen vuyten huyse wilen Jan Martens op ’t Hinthamereynde, ende gilt nu Peter Eymberts. In een andere hand is later toegevoegd: Nu Geertken wedue Peter Ariaens.4 In een volgend register, dat loopt van 1559 tot 1577, wordt echter nog Peter Adriaansz. zelf als betaler van de cijns genoemd. Dit was nog over het jaar 1577 het geval.5 In het hertogelijk cijnsregister van 1573 wordt zijn zoon Adriaan Peter Adriaansz. als cijnsplichtige vermeld.6
Vanaf 1577 werd de cijns enkele keren betaald door Emond Jansz., wellicht de blokmeester van het blok van het het Hinthamereinde. Deze instantie ontving ook 20 schellingen, die tegelijk op het pand gevestigd waren.7 Vanaf 1589 wordt als betaler van de cijns evenwel vermeld de kramer Matheeus Priem onder de Corte Cameren aen de Meerckt, proprietaris van de voirschreven huijse,8 en vanaf 1616 zijn weduwe.9 De cijns vanaf 1636 werd betaald door Aart van Malsen10 de schoenmaker,11 die volgens een transportakte van 16 november 1730 het pand bij akte van 28 mei 1636 in het bezit zou hebben gekregen van Aart Willemse.12 De betreffende transportakte is echter niet in het schepenprotocol aangetroffen, ook niet onder de uitwinningen. Mogelijk was Aart Willemse een schoonzoon van Matheus Priem.
Het verpondingsregister van 1635 noemt de kinderen van Matheus Priem nog als eigenaars. Zij bezaten ook een woning in het achtergelegen steegje. Als gebruikster van het huis werd in genoemd jaar de weduwe van Jan Leijdeckers genoemd.13
 weer over aan Jan Martensz. Muys (R. 1214, f.87). Jan Barnier had de cijns in zijn testament aan zijn vrouw vermaakt.
1.R. 1190, f. 184.
2.R. 1208, f. 79v.: Dictus Iohannes (= filius quondam Martini Muys) promisit se daturum et soluturum dicte Heilwigi (= filie quondam Martini Muys) hereditarium censum trium librarum monete hereditarie mediatim nativitatis Domini et mediatim nativitatis Iohannis --- de et ex integris domo, area et orto et censibus predictis.
 Dicta Heilwigis cum tutore dictum censum hereditarie supportavit Willelmo suo fratri ---.
 Dictus Willelmus supra dictum censum trium (librarum) hereditarie supportavit Matheo filio quondam Mathei filii quondam Arnoldi van Padbroeck. Op 10 september transporteerde Matheus de helft in die cijns aan Wennemar Jan Evertsz. (R. 1246, f. 373v.).
3.R. 1250, f. 231: Petrus de Brede, filius quondam Zegeri, tamquam maritus legitimus ut dicebat Iohanne sue uxoris, filie quondam Iohannis die Brouwer, relicte quondam Iohannis filii quondam Martini filii quondam Martini Muys, et ipsa cum eodem tamquam cum tutore, potens ad infrascripta ut apparebat vigore testamenti ac ultime voluntatis dicti quondam Iohannis filii quondam Martini filii quondam Martini Muys, domum, aream et ortum suos in Buscoducis ad finem vici Hijntamensis extra portam dictam Pijnappels poert inter hereditatem Everardi Scoenmeker ex uno et inter hereditatem Berneri Keysters ex alio, quod domum, aream et ortum predictos Martinus filius quondam Iohannis Muys de Broegel erga Petrum vanden Ievelaer, Henricum, Iohannem, Rutgerum et Petrum fratres et Katherinam eorum sororem, liberos primodicti Petrum, ad censum acquisierat, et de quibus domo, area et orto predictis necnon de hereditariis censibus quatuor et quatuor librarum communis pagamenti Willelmus et Heilwigis liberi quondam Martini Muys duas 3as partes Iohanni eorum fratri, filio dicti quondam Martini hereditarie supportassent, prout in diversis litteris, hereditarie supportaverunt Petro filio Willelmi Engbrechs soen vanden Ievelaer.
4.GAHt, Zinnelooshuis 737, ongef. Zie ook GAHt, Sint-Antoniusgasthuis 19 (cijnzen 1457), f. 1, voor de cijns van 20 schellingen die aan dit gasthuis betaald werd.
5.Zinnelooshuis 738, f. 19.
6.RANB, Raad en rentmeester-generaal 280, f. 28. Bovengeschreven staat als zijn rechtsopvolger: Nu Matheus Priems.
7.Zinnelooshuis 738 (1559-1577), f. 19; 739 (1577-1581), f. 19; 740 (1581-1587), f. 3; 741 (1587-1602), f. 5.
8.Zinnelooshuis 741, f. 5; 742 (1602-1610), f. 11; 743 (1610-1623), f. 10.
9.Zinnelooshuis 743, f. 10; 744 (1623-1642), f. 17.
10.Zinnelooshuis 744, f. 17.
11.Zijn beroep wordt genoemd in GAHt, Zinnelooshuis 746, f. 13 (1666-1681).
12.R. 1720, f. 13-14.
13.RANB, Raad van State 2134, f. 321v.-322.
Aart van Malsen werd als eigenaar opgevolgd door zijn zoon Johan, die in het verpondingsregister van 1654 als zodanig wordt vermeld.1 In de registers van het Zinnelooshuis is tot 1654 sprake van Aart van Malsen, vanaf 1654 van sinjeur Van Malsen, waarmee waarschijnlijk zoon Johan bedoeld is.2
Vanaf 1694 worden de erfgenamen van Johan van Malsen als cijnsplichtigen vermeld, in 1700 zijn weduwe, die nog in 1724 de cijns betaalde.3
Op 16 november 1730 transporteerden juffrouw Anna Maria van Malssen, wonende tot Vilvoorden, cum tutore, soo voor haar selven als mede in den name van haare suster juffrouw Elisabet van Malssen, wonende tot Gent ---, en verders met consent en ten behoeven van haare pantcrediteuren, eene huijsinge ende stallinge met sijne regten en toebehoorten van dien, gestaan ende gelegen binnen dese voorschreven stad op het Hintemer Eijnd tusschen bijde de poorten aldaar, soo ende in der voegen als het selve aldaar gestaen ende gelegen is mitsgaders bewoont wert bij Jenneken Wielemans, ex uno huijs en erve van .... (niet ingevuld) van Lith? molenaar ende huijs en erve der weduwe van ... van Eck ex alio, eenen gang tusschen bijde leggende naar de Pijnappelsepoort waarts, streckende voor van de gemene straat agterwaarts tot den zijdegevel van een kamere daar agter staande, met de geregtighijt van in deselve kamere te mogen timmeren in conformite vande brieven daar van sijnde, welke voornoemde huijsinge met sijne regten en toebehoorten van dien Aarnout van Malssen verkregen had bij coop en opdragt tegens Arent Willemssen cum suis, pro ut in litteris de dato den agt en twintigsten maij sestien hondert ses en dartig, en de constituante bij successie van haare ouders soo men verklaarde, aan de Bossche burger Adam Schouw. De koopprijs bedroeg 210 gulden (gekapitaliseerde last 37 gulden 3 stuivers 12 penningen). Drie jaar later al werd het complex uitgewonnen door de ontvanger van de verpondingen en op 25 november 1733 voor de som van 170 gulden (last 37 gulden 6 stuivers en 14 penningen) getransporteerd aan Maria van den Bogart, weduwe van Jacobus de Leeuw.4 Haar dochter Isabella vermaakte het huis op 13 maart 1755 aan haar echtgenoot Johannes van Beek. Hierna kwam het in handen van hun dochter Maria Isabella, die trouwde met Walterus Johannes Heeren.5 De cijns van 5 schellingen oud aan de Heilige Geest werd tot het jaar 1731 betaald door een juffrouw Van Doorn qualitate qua, vanaf dat jaar door Katrien en Annemie, kinderen van Jacobus de Leeuw, vanaf 1750 door Van Beek.6 Walterus Johannes Heeren,7 zoals gezegd gehuwd met Maria Isabella van Beek, transporteerde het op 28 februari 1804 voor de koopsom van 500 gulden (gekapitaliseerde lasten 27 gulden 3 stuivers 10 penningen) aan Abraham Zubli. Het complex werd toen omschreven als een huis en erve, staande en geleegen binnen deese stad op het Hinthamereinde, gequoteert 226, aan de eene zyde Huismans, aan de andere zyde een gangske, strekkende achterwaards tegens erve van de heer verkryger.8 Deze had op 20 september 1803 octrooi verkregen tot het oprichten van een paardenoliemolen, die ook werkelijk tot stand is gekomen, maar slechts korte tijd door Zubli geëxploiteerd is. Op 10 september 1804 verkocht hij het hele complex namelijk voor 2527 gulden 3 stuivers en 12 penningen (lasten 63 gulden 3 stuivers 10 penningen) aan Cornelis van Gestel uit Helvoirt. De akte bevat ook een opgave van het olieslagersgereedschap. De omschrijving luidde: een geoctroyeerden paarden olymolen met alle de daar toe gehorende vast en losse gereedschappen, bestaande de losse gereedschappen in de navolgende: vyf haamen, drie zeelen, vier kettingen, twee paar blindlappen, een schepel Utrechtse maat, een half schepel Gorinchemse maat, een quart schepel dito, een half aam met kopere kraan Rotterdamse maat, een kopere maat van tien kannen Bossche maat, een blikke dito van vyf kannen dito, een blikke dito van een kan dito, een blikke trechter, een blikke pomp en tobbeke, twee kopere bekkens, twee blikke dito, zes blikke maten, drie blikke lampen, een voorlegpan, een uitlegpan, een houte schaal en balans, een gewigt van twee pond, het toebehoren van de banken, zes haaren, een vuurschop, een tang, een pook, een kruiwagen, een haak met zyn bak,
1.RANB, Raad van State 2135, f. 372.
2.GAHt, Zinnelooshuis 745 (1642-1666), f. 11-11v.
3.Zinnelooshuis 748, f. 15.
4.R. 1721, f. 258-258v.
5.RANB, Raad en rentmeester-generaal 282, f. 57. Zie ook R. 1792, f. 169-169v. (28 februari 1804).
6.GAHt, H. Geest 713, f. 274.
7.H. Geest 714 (register 1768-1817), f. 208.
8.R. 1792, f. 169-169v.
twee houte schoppen, een schoffel, drie eysere banksleutels, twee houte olypompen, een houte olybak met lood bekleed, een trap, drie meelbakken, een haverkist, negen en twintig stuks deelen of zolderplanken, zynde voorschreven paarden olymolen zedert korten tyd binnen deeze stad geerigeert ingevolge octroy van het departementaal bestuur van Brabant in dato twintigsten september 1800 en drie; item de daar aan gebouwde stallinge en de daar agter liggende open erve tot aan den agtergevel van de hier volgende huizing, staande en geleegen op het Hintemereind, aan de eene zyde ... (niet ingevuld) Huismans, aan de andere zyde een gangske, strekkende van de hier volgende huizinge tot aan de stads walle; item eene huizinge staande op het Hintemereind, zynde de woning van den meesterknegt van den oly molen, gequoteert D 226, aan de eene zyde Huismans, aan de andere zyde een gangske, strekkende van de straat tot aan de ledige erve hier boven gemeld.1 Ook Van Gestel hield het al snel voor gezien. Op 1 maart 1508 werd het goed met aanmerkelijk verlies - koopsom 1545 gulden (lasten 27 gulden 3 stuivers 12 penningen) - overgedragen aan Adrianus van der Kallen,2 die op dezelfde datum de helft voor 772 gulden 10 stuivers (lasten 13 gulden 11 stuivers 14 penningen) transporteerde aan Evert van Grinsven.3 Later kwam het complex aan Arnoldus Kluytmans, die de helft van Evert van Grinsven aankocht op 31 augustus 1808. Deze helft bracht toen 1025 gulden op. De omschrijving luidde toen: de helft in een geoctroyeerden paarden olymolen met alle de daar toe behorende en daar in gevonden wordende vast en losse gereedschappen, zynde binnen deese stad geerigeert ingevolge octroy van het departementaal bestuur van Braband in dato twintigsten september 1800 en drie, met de daar aan gehorende stallinge en de daar achter leggende erve tot aan den achtergevel van de navolgende huizinge, alles gestaan en gelegen op het Hinthamereinde, aan de eene zyde Huismans, aan de andere zyde een gangske, strekkende van de navolgende huizinge tot de stads walle, zynde gequoteert V D 179; item de helft in een huizinge staande op het Hinthamereinde, gequoteert D 226 en V D 179, aan de een zyde Huysmans, aan de andere zyde een gangske, strekkende voor van de straat tot de erve van het vorige parceel.4 Het complex vererfde vervolgens in 1816 aan Arnoldus’ zoon Wilhelmus, die op 12 december 1817 de cijnzen die eruit betaald werden afkocht.5

Overzicht bezitters:

Hendrik natuurlijke zoon van wijlen Roelof van Merlaar
zijn zoons Roelof en Aart 27.10.1410 >
Pauwels Jansz. van Geffen 31.9.1415 >
Peter van den Ievelaar en kinderen 10.2.1420 >
Marten zoon van wijlen Jan Muys van Breugel >
zijn zoon Jan (de louwer)
zijn weduwe, hertrouwd met Peter Zegersz. van Breda 19.1.1481 >
Peter Willem Embrechtsz. van den Ievelaar
zijn weduwe Liesbet
Peter Adriaans
zijn weduwe Geertke
hun zoon Adriaan Peter Adriaans de speldenmaker
Matheus Lambertsz. Priem de kramer (1590)
zijn weduwe en kinderen (1635)
Aart Willemse
Aart van Malsen (1640) >
Johan van Malsen (1654) >
zijn kinderen 16.11.1730 >
Adam Schouw
de ontvanger der verpondingen 25.11.1733 >
1.R. 1792, f. 192v.-194v.
2.R. 1792, f. 216v.-218v.
3.Ald., f. 218v.
4.R. 1794, f. 142-143.
5.GAHt, Zinnelooshuis 952, f. 16-17v.; H. Geest 714, f. 208.
Maria van den Bogart, weduwe Jacobus de Leeuw
Jan van Beek (1761)
zijn dochter Maria Elisabeth, gehuwd met Walterus Johannes Heeren, 28.2.1804 >
Abraham Zubli 10.9.1804 >
Cornelis van Gestel 1.3.1805 >
Adrianus van der Kallen ½ 2.3.1805 >
Evert van Grinsven ½ 31.8.1808 >
Arnoldus Kluitmans (1816) >
zijn zoon Willem

Hinthamereinde 17 en 19

Volgens het cijnsregister van 1520 waren deze percelen oorspronkelijk even breed, te weten 33 voet ofwel bijna 9½ meter.1 Zoals we zullen zien, grensde Hinthamereinde 19 in de veertiende en vijftiende eeuw direct aan de stadsmuur; het Sint-Andriesstraatje zal dus uit later tijd dateren. Bij de aanleg zal een deel van de breedte van het perceel nummer 19 zijn gehaald. Mogelijk is dit al gebeurd vóór 1573. In het in dat jaar aangelegde cijnsregister blijkt de stad de cijns voor het perceel te betalen.2
Uit het verpondingsregister van 1635 blijkt dat het Sint-Andriesstraatje toen in ieder geval al bestond. Aan de zuidkant ervan stonden op dat moment tien huisjes en aan de noordkant elf barakken. Tevens blijkt uit dit register dat de waarde van Hinthamereinde 17 - toen In de Son genoemd - aanmerkelijk hoger was dan die van nummer 19: 80 pond tegenover 30 pond.3

Hinthamereinde 17

Op 16 december 1467 droegen Gozewijn en Sofie, kinderen van wijlen Gerit van Beers en van wijlen Heilwig dochter van wijlen Jan Hels, aan Lambrecht zoon van wijlen Gijsbrecht Jan Gijsbrechtsz. den nastelmaker (vetermaker):
  • huis en erf tussen erf van Gerit Broc en van Jan van Rode, op dat tijdstip tussen Wouter Pottey en Peter Brock. Jan Hels had dit huis verkregen van Evert Evertsz. van der Amersvoort;
  • een stukje land afkomstig van het erf van wijlen Wouter van Hintham bij de Pijnappelspoort aan de oostzijde, gelegen achter erven van Wouter Pottey en Jan Hels tussen de stadsmuur en het overige erf van Wouter van Hintham, strekkend vanaf de erven van Wouter Pottey en Jan Hels tot aan de Dieze bij die waterpoert. Jan zoon van wijlen Willem Hels had dit stukje land van Wouter Woutersz. van Hintham verkregen.4
1.ARA Brussel, Rekenkamers 45067 (1520), f. 26v.:
 Johannes Airtsz. de modico supra Diesam
VII d.
 Matheus Wauters de L pedatis
XXI d.
 
Civitas habet. Porta.
 Iohannes Airtsz. pro Rutgero Couwe de XXXIII pedatis
XIIII d. ob.
 Idem de fossa retro
I ob.
 
Iohannes filius Petri. Maria relicta.
 Gerardus filius Nicolai Lucas de XXXIII pedatis
XIIII d.
 De derde post heeft betrekking op Hinthamereinde 19, de laatste op nummer 17. De daarboven staande namen met inspringing zijn latere bezitters.
2.RANB, Raad en rentmeester-generaal 280 (cijnsregister 1573) f. 28v.:
 De stadt voer Jan Aertss. van een weynich op de Diese VII d. oudts, geldende I st. VII d.
 Deselve voer Jannen Wouters van L voeten XXI d. oudts XXI d. oudts, geldende IIII st. III d.
 Deselve voer Jannen Aertss. voers. van XXIII voeten XIIII½ d. oudts, geldende II st. IIII d.
 Deselve stadt voerden selven ob. IIII½ tp?, geldende IIII½ myten.
 De derde post betreft Hinthamereinde 19. Waarschijnlijk zal de breedte toch 33 voet moeten zijn en niet 23.
3.RANB, Raad van State 2134, f. 319v.-320v.
4.R. 1237, f. 132: Goeswinus et Sophia eius soror, liberi quondam Gerardi dicti de Beerze, ab eodem quondam Gerardo
Zoals we verderop zullen zien, lag het erf van Wouter Pottey ter plaatse van het latere Hinthamereinde 19, tegen de stadsmuur aan. Het hierboven genoemde huis was Hinthamereinde 17; het stukje land lag dus achter Hinthamereinde 17 en 19.
Volgens de akte heeft Jan Hels het huis verkregen van Evert Evertsz. van der Amersvoort. Maar uit een akte van 12 januari 1389 betreffende Hinthamereinde 19 blijkt dat toen Willem Hels - dus hoogstwaarschijnlijk de vader van Jan Hels - de bezitter was.1 Mogelijk heeft deze laatste het huis van Evert van der Amersvoort verkregen.
Het stukje land achter Hinthamereinde 17 en 19 is in ieder geval wél, door Wouter van Hintham op 21 december 1423, overgedragen aan Willems zoon Jan Hels. De akte bevat een specificatie van de maten: in de breedte namelijk waarmee genoemd stukje land zich uitstrekt lijnrecht vanaf het midden van de dakdrup tussen de spikeren (schuren) van Wouter en Jan Hels tot aan de Dieze, en welk erf langs de Dieze 13½ hamervoet in de breedte omvat, te rekenen (?) vanaf het einde van de boog aan het einde langs en het dichtst buiten het water staande in de voornoemde muur.2 Aangezien de situatie zich daar geheel gewijzigd heeft, is dit onverklaarbaar. Kennelijk geerde het stukje land naar de Dieze toe en was het daar maar een smalle strook.
Op 29 november 1484 transporteerde Aleid weduwe van Lambrecht Gijsbrecht Jan Gijsbrechtsz. krachtens het testament van haar overleden man het huis en erf en het stukje land aan Goiart zoon van wijlen Jan van Oss schoenmaker. Ook haar kinderen deden afstand van hun rechten daarop en verleenden de koper kwijting.3
In het cijnsregister van 1520 staat het perceel op naam van Gerit Klaas Lucasz. Daarna is het in het bezit gekomen van achtereenvolgens Jan Petersz. en diens weduwe,4 die het nog in 1573 in haar bezit had.5 Vervolgens kwam het goed in handen van Marten de Bruin - geen familie van de auteur van dit verslag -6 en daarna van Antonie Rutgers van Boxmeer. Opmerkelijk is dat het cijnsregister van 1573 het perceel situeert duer de porte. Het is niet erg aannemelijk dat hiermee de Pijnappelspoort is bedoeld. Waarschijnlijk betekent het dat het huis of althans het hoofdhuis niet aan de straat maar verder naar achteren op het perceel stond.
 et quondam Heilwige sua uxore, filia quondam Iohannis dicti Hels, pariter geniti, cum tutore, domum et aream sitam in Buscoducis in vico Hijntamensi inter hereditatem Gerardi dicti Broc ex uno et inter hereditatem Iohannis dicti de Rode ex alio, et que domus et area nunc sita est inter hereditatem Wolteri dicti Pottey ex uno et inter hereditatem Petri dicti Brock ex alio, quam domum et aream Iohannes dictus Hels, filius quondam Willelmi, erga Everardum filium quondam Everardi dicti de Amersvoirt requisierat; insuper particulam terre, sumptam de hereditate quondam Wolteri de Hijntham, sita in Buscoducis apud portam dictam Pijnappels poirt in latere versus orientem, scilicet illam particulam terre que sita est ibidem retro hereditatem Wolteri dicti Pottey et Iohannis Hels inter murum opidi de Buscoducis ex uno et inter reliquam hereditatem dicti Wolteri a dicta hereditate divisam ex alio et que tendit ab hereditate Wolteri dicti Pottey et Iohannis Hels predictorum usque ad communem Dyesam ibidem fluentem iuxta portam dictam die waterpoert, quam particulam terre predictus Iohannes Hels, filius quondam Willelmi, erga Wolterum dictum de Hijntham, filium quondam Wolteri de Hijntham acquisierat, prout in diversis litteris, hereditarie supportavit Lamberto filio quondam Ghiselberti Jan Ghijsbrechts soen den nastelmaker.
1.R. 1178, f. 82v.: Arnoldus Kyel domum et aream que fuerat quondam Iohannis de Rode, sitam in Buscoducis ad finem vici Hynthamensis iuxta portam dictam Piinappels poert inter hereditatem Willelmi Hels ex uno et inter murum oppidi de Buscoducis ex alio, ut dicebat, hereditarie supportavit Wolthero Pottey.
2.R. 1194, f. 49v.: Wolterus de Hiintham, filius quondam Wolteri de Hintham, particulam terre sumptam de hereditate quondam Wolteri de Hintham, sitam in Buscoducis apud portam dictam Pijnappels poert in latere versus orientem, scilicet illam particulam terre que sita est ibidem retro hereditatem Wolteri Pottey et Iohannis Hels inter murum opidi de Buscoducis ex uno et inter reliquam hereditatem dicti Wolteri, a dicta hereditate divisa, ex alio, et que tendit ab hereditate Wolteri Pottey et Iohannis Hels predictorum usque ad communem Diesam ibidem fluentem iuxta portam dictam die waterpoert, in ea latere videlicet qua dicta particula terre se extendit linealiter a medio stillicidii inter edificia dicta spikeren ad Wolterum predictum et ad Iohannem Hels spectantia usque ad Diesam predictum, et que hereditas iuxta dictum Diesam tredecim et dimidiam pedatas dictas hamervoet in latitudine continet mensurando in eandem latitudinem ca...do? ab extremitate arcus finaliter iuxta et proxime extra aquam predictam stantis in muro predicto, ut dicebat, hereditarie vendidit Iohanni Hels, filio quondam Willelmi Hels.
3.R. 1254, f. 166.
4.ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 26v.
5.RANB, Raad en rentmeester-generaal 280, f. 28v.
6.Zie hieromtrent M.W.J. de Bruijn, ‘De hoeve Het Goed ter Linden in de Stokhasselt’, Tilburg. Tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur 21 (2003) nr. 2, 35-46, ald. 42-43 en 44, nt. 1.
In 1635 was het pand in het bezit van Lenert den Backer, maar staat Pieter Leenderts als gebruiker te boek.1 In 1654 was Jan van Broeck (= van den Braak?) de bezitter.2 In het cijnsregister van 1674 staat het goed op naam van Gillis Verschout, na hem van Herman van Cuijk.3 In het register van 1728 worden achtereenvolgens genoemd: Jan van den Braak, zijn twee kinderen, weer een Jan van den Braak bij deijling - waarschijnlijk een zoon van eerstgenoemde - en nog een Jan van den Braak bij successie (een kleinzoon?).4 Helaas staan in dit register geen verwijzingen naar transportakten.

Overzicht bezitters:

Evert Evertsz. van der Amersvoort mogelijk >
Willem Hels (1389) >
zijn zoon Jan Hels >
zijn dochter Heilwig, gehuwd met Gerit van Beers >
hun kinderen Goossen en Sofie 16 december 1467 >
Lambrecht zoon wijlen Gijsbrechts Jan Gijsbrechts >
zijn weduwe en kinderen 29 november 1484 >
Goiart zoon wijlen Jan van Oss schoenmaker
Gerit Klaasz. Lucas (1520)
Jan Peterz.
zijn weduwe (1573)
Marten de Bruin
Antonie Rutgersz. van Boxmeer
Lenert de Bakker (1635)
Jan van Broeck (of Braeck?) (1654)
Jan van den Braak (1728)
zijn twee kinderen
Jan van den Braak

Hinthamereinde 19

Op 12 januari 1389 droeg Aart Kiel een huis en erf, dat van Jan van Rode was geweest, gelegen tussen de stadsmuur en erf van Willem Hels, over aan Wouter Pottey. Jan van Rode zal kort tevoren overleden zijn; Aart beloofde dat hij Aart en Goiart, zonen van Jan, afstand zou laten doen van hun recht op het goed zodra zij meerderjarig waren geworden.5 Aannemelijk is daarom dat Aart Kiel tot de familie van Jan van Rode behoorde.
Op 4 juli 1433 droeg de weduwe van Wouter Pottey, Ida, haar vruchtgebruik en alle recht op het complex, dat toen omschreven werd als huis, erf en tuin, over aan Herburg dochter van wijlen Thomas Pottey en haar dochter Katelijn. Deze laatste was getrouwd met Jan Houbraken. Zij hadden een dochter Margriet. Ida deed afstand van alle huisraad van Wouter Pottey ten behoeve van Herburg,
1.RANB, Raad van State 2134, f. 319v.
2.RANB, 2135, f. 368v.
3.RANB, Raad en rentmeester-generaal 281, f. 9.
4.RANB, Raad en rentmeester-generaal 282, f. 59.
5.R. 1178, f. 82v.: Arnoldus Kyel domum et aream que fuerat quondam Iohannis de Rode, sitam in Buscoducis ad finem vici Hynthamensis iuxta portam dictam Piinappels poert inter hereditatem Willelmi Hels ex uno et inter murum oppidi de Buscoducis ex alio, ut dicebat, hereditarie supportavit Wolthero Pottey ---. Et promisit super omnia quod ipse Arnoldum et Godefridum fratres, liberos dicti quondam Iohannis de Rode, dum ad annos pubertatis pervenerint, dictam domum et aream dicto Wolthero faciet supportare et eundem Woltherum a dictis Arnoldo et Godefrido fratribus faciet servare?, prout hoc sibi ratum? erit sub ista condicione quod quamcito dicti fratres predictum Woltherum in dicta domo et area servaverint?, extunc dictus Arnoldus a dicta promissione et supportatione quitum erit et dictus Woltherus presentes litteras dicto Arnoldo resignabit.
Jan, Katelijn en Margriet.1
Bijna drie jaar later, op 18 april 1436, droegen de erfgenamen van Wouter Pottey hun delen in het complex over aan Rutger zoon van wijlen Rutger Kouwe. Om te beginnen droeg Mathijs van de Wiel, echtgenoot van Margriet dochter van Hubert Hendriksz. Koenen, de helft over ‘in huis en erf in ’s-Hertogenbosch aan het Hinthamereind tussen erf van Copke Jorisz. en tussen de nieuwe poort aldaar’. Mathijs en Margriet bezaten deze helft uit krachte van het testament van Heilwig weduwe van Wouter Pottey. Verder transporteerden zij nog de helft in een cijns van 16 schellingen en 6 penningen. Wouter Pottey had dit huis en erf en deze cijns verkregen van Heilwig weduwe van Aart Kiel, Jan Sceffeneer, heer Aart en meester Goiart van Rode, gebroeders, kinderen van wijlen Aart van Rode, zoon van wijlen Goiart van Hezecker. Verder droegen de genoemden de helft over in een cijns van vijf schellingen uit het goed aan het Sint-Janskapittel, die Wouter van het kapittel had verkregen. Verder werd nog vermeld dat het huis toen, dus in 1436, gelegen was tussen de stadsmuur en erf van Jan Hels. Deze gegevens zijn niet geheel in overeenstemming met de oorkonde van 12 januari 1389, maar toch komen er dezelfde namen in voor en ze hebben gezien de belendingen betrekking op hetzelfde goed. Dit gaat te meer op, aangezien
Jan Houbraken de bakker en zijn vrouw Katelijn dochter van Peter van Loon de andere helft in het huis en erf, die zij van Wouter Pottey geërfd hadden, overdroegen aan Rutger Kouwe. Opmerkelijk is dat er een cijns van zeven pond werd voorgehouden aan Ida weduwe van Wouter Pottey,2 terwijl aan het begin van de eerste oorkonde Heilwig wedue van Wouter Pottey wordt genoemd. Dit berust waarschijnlijk op een vergissing. De zojuist genoemde belending van Copke Jorisz. zal betrekking hebben gehad op de hiervóór genoemde Jacob Jorisz. de Louwer en mogelijk terugreiken tot het midden van de veertiende eeuw.
Naast deze gerechtigden had ook Jan Rutgersz. van Aardenburg kennelijk nog rechten in het complex. Deze droeg hij op 15 september 1440 over aan Rutger Kouwe. In de betreffende akte wordt het huis gesitueerd bij de Pijnappelspoort tussen de poort en erf van Jan Hels.3
Hierna is het complex vererfd aan Rutgers zoon Thomas Kouwe, die er in 1457 een pacht van
1.R. 1203, f. 212v.: Yda relicta quondam Wolteri Pottey cum tutore usufructum et totum ius sibi ut dicebat competentes in domo, area et orto cum suis attinentiis, sitis in Buscoducis in vico Hijnthamensi iuxta portam dictam Pijnappels poert inter murum opidi de Buscoducis ex uno et inter hereditatem Iohannis Hels ex alio, tendentibus a communi vico ad ad hereditatem Iohannis Hels predicti, ut dicebat, legitime supportavit Herburgi filie quondam Thome Pottey et Katherine filie iusdem Herburgis ---. Dicta Yda super quecumque domiciliis ac domus utensilibus que fuerant quondam Wolteri Pottey, in quibus ipse decessit, et que dicti Herburgis, Iohannes Houbraken, Katherina eius uxor, filia eiusdem Herburgis, et Margareta filia eiusdam Katherine, ab ipsa et quondam Rutgero de Aerdenborch pariter genita, aut alter eorundem post obitum eiusdem quondam Walteri a dicta Yda receperant et levaverant, ut dicebant, atque super iure ad opus Herburgis, Iohannis, Katherine et Margarete predictorum hereditarie renunciavit.
2.R. 1206, f. 180: Mathias vanden Wyel, maritus et tutor legitimus ut asserebat Margarete sue uxoris, filie quondam Huberti filii quondam Henrici Koenen, medietatem ad se et ad dictam eius uxorem vigore testamenti quondam Heylwigis uxoris legitime dum vixerat quondam Wolteri Pottey advolutam in domo et area sita in Buscoducis ad finem vici Hijnthamensis inter hereditatem Copkini filii Georgii et inter novam portam ibidem; insuper in hereditario censu decem et sex solidorum et sex denariorum ex premissis, quos domum et aream et censum predictum dictus quondam Wolterus Pottey erga Heylwigem relictam quondam Arnoldi Kyel, Iohannem Sceffenneer, dominum Arnoldum et magistrum Godefridum de Rode fratres, liberos quondam Iohannis de Rode, filii quondam Godefridi van Hezecker, acquisierat, prout in litteris; item in hereditario censu quinque solidorum monete, quem decanus et capitulum in Buscoducis ex dicta domo et area solvendum habuerunt, quem dictus quondam Wolterus erga decanum et capitulum predictos acquisierat, ut dicebat, et que domus et area nunc sita est inter murum opidi de Buscoducis ex uno et inter hereditatem Iohannis Hels ex alio et tendit a communi platea ad hereditatem dicti Iohannis Hels, ut dicebat, hereditarie supportavit Rutgero Kouwe, filio quondam Rutgheri ---.
 Iohannes Houbraken pistor, maritus legitimus ut asserebat Katherine sue uxoris, filie quondam Petri van Loen, et ipsa cum eodem tamquam cum tutore, medietatem ad se per mortem quondam Wolteri Pottey successione advolutam, ut dicebat, in dictis domo et area et censibus per totum ut supra ut in contractu precedente hereditarie supportaverunt dicto Rutgero --- exceptis ut supra et exceptis septem libris monete ad vitam Yde relicte dicti quondam Wolteri ex dicta medietate domus et aree de iure solvendis.
3.R. 1210, f. 104: Iohannes de Ardenborch, filius quondam Rutgeri de Ardenborch, super domo, area et orto cum suis attinentiis, sitis in Buscoducis in vico Hijnthamensi iuxta portam dictam Pijnappels poert inter hereditatem Iohannis Hels ex uno et inter portam opidi de Buscoducis ex alio, ut dicebat, atque super iure ad opus Rutgeri Koude hereditarie renunciavit.
twee mud rogge Bossche maat op vestigde. Er was toen sprake van een huis, erf en tuin bij de Pijnappelspoort tussen de stadsmuur en erf van de erfgenamen van Jan Hels aan de ene zijde en het ene eind, strekkend met het andere eind aan de straat.1
Thomas’ vrouw Liesbet dochter van Reinier Loeden hertrouwde na zijn dood met Gerit Pelgromsz. van Driel, die in 1462, 1481 en 1482 cijnzen op het complex vestigde.2 Merkwaardig is dat ook een zoon van Gerit, mr. Hendrik Pelgrom, in 1467 een cijns beloofde uit het huis, waarvan het erf zich zou uitstrekken van de straat tot aan het water, wat niet overeenkomt met de andere gegevens.3 Men zou hier aan een frauduleuze handeling kunnen denken. In het cijnsregister van 1520 staat Hinthamereinde op naam van Jan Aartsz. voor Rutger Kouwe. Hij betaalde ook een cijnsje voor ‘een weinig’ (modicum) aan de Dieze en de gracht achter zijn perceel.4 Dit laatste is opmerkelijk omdat het in de akten genoemde complex aan de achterzijde grensde aan een erf van de bezitters van het buurpand Hinthamereinde 17. In het cijnsregister van 1573 blijkt de stad de cijns voor de bovenstaande kavels te betalen.5 Zoals al eerder is opgemerkt, hield dit waarschijnlijk verband met de wijzigingen in de stadsversterking tussen 1520 en 1573.
In het verpondingsregister van 1635 was Roelof Jacobsz. van Engelen de cijnsplichtige;6 in dat van 1654 betaalt de bezitter van Hinthamereinde 17, Jan van Broeck (of Braeck) In de Son, ook voor nummer 19.7 Het cijnsregister van 1674 noemt mogelijk Hendrik Adriaansz. van Rosmalen als cijnsbetaler, gevolgd door Herman Pulssens (?) meester-timmerman, maar deze post kan ook betrekking hebben op een perceel ten noorden van de poort, waarschijnlijk Hinthamereinde 29.8 Het register van 1728 heeft ter plaatse van Hinthamereinde 21, 23, 25 en 29 een verzamelpost van vier kavels voor de stad ’s-Hertogenbosch.9

Overzicht bezitters:

Aart Kiel 12.1.1389 >
zijn weduwe en erfgenamen (?) >
Wouter Pottey >
zijn weduwe en erfgenamen 4.7.1433, 18.4.1436, 15.9.1440 >
Rutger Rutgersz. Kouwe >
zijn zoon Thomas (1457) >
diens weduwe, hertrouwd met Gerit Pelgromsz. van Driel (1462)
Jan Aartsz.
Roelof Jacobsz. van Engelen
Jan van Broeck (of Braeck)
(Hendrik Adriaansz. van Rosmalen
Herman Pulssens (?) meester-timmerman)
1.R. 1227, f. 413: Thomas Koude, filius quondam Rutgeri, hereditarie vendidit mihi ad opus Willelmi filii quondam Iohannis filii quondam Willelmi Reynsen de Broegel hereditariam pactionem duorum modiorum siliginis mensure de Buscoducis, solvendam hereditarie Purificationis et iin Buscoducis tradendam de et ex domo, area et orto eiusdem venditoris, sitis in Buscoducis in vico Hijnthamensi iuxta portam dictam Pijnappelspoert inter murum opidi de Buscoducis ex uno et inter hereditatem heredum quondam Iohannis Hels ex alio et fine uno, tendente cum reliquo fine ad vicum predictum.
2.GAHt, R. 1232, f. 19-19v. (9 januari 1462); R. 1250, f. 494 (5 juli 1481); R. 1251, f. 594-594v. (11 mei 1482).
3.R. 1236, f. 183: Magister Henricus Pelegrom, filius Gerardi Pelegrom, promisit mihi ad opus Mathie Reymbrants, filii quondam Iohannis Reymbrants, et Willelmi de Beule? scrinipari quod ipse dabit et solvet eisdem Mathie et Willelmi hereditarium censum decem librarum monete hereditarie Purificationis --- de et ex domo, area et orto, sitis in Buscoducis in vico Hijnthamensi iuxta portam dictam Pijnappelspoert inter hereditatem heredum quondam Iohannis Hels ex uno et inter murum opidi de Buscoducis, tendentibus a dicto vico ad aquam ibidem fluentem.
4.ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 26v.
5.RANB, Raad en rentmeester-generaal 280, f. 28v.
6.RANB, Raad van State 2134, f. 319v.
7.RANB, Raad van State 2135, f. 368v.
8.RANB, Raad en rentmeester-generaal 281, f. 8v.
9.RANB, Raad en rentmeester-generaal 282, f. 28v.

Besluit

In dit verslag zijn twee complexen van elk twee kavels behandeld aan de oostkant van het Hinthamereinde. Het meest noordelijke, Hinthamereinde 41 en 43 omvattend, gelegen buiten de veertiende-eeuwse Pijnappelpoort, is waarschijnlijk ontstaan uit een breed perceel van 103 voet breed, dat ook de latere nummers 39 en 45 omvatte. Ook elders aan het Hinthamereinde kwamen in de tweede helft van de veertiende eeuw dergelijk percelen voor. Zij waren tevens belast met het vóór elke kavel gelegen deel van de ‘Hinthamerdijk’. Beide percelen strekten zich uit van de straat tot aan het water, de latere stadsbuitengracht. Midden tussen de percelen bevond zich een smal steegje, dat bij de opgraving teruggevonden is.
Van het andere complex, de percelen Hinthamereinde 17 en 19 onvattend, grensde laatstgenoemd nummer aan de noordzijde aan de veertiende-eeuwse Pijnappelspoort. Aanvankelijk waren de percelen even breed, maar waarschijnlijk in de loop van de zestiende eeuw is nummer 19 versmald vanwege de aanleg van het Sint-Andriesstraatje. Dit perceel grensde al vóór die tijd aan de achterzijde aan een stuk erf dat in handen is gekomen van de bezitter van Hinthamereinde 17. Dit erf grensde aan de achterzijde aan de stadsbuitengracht.

Literatuur

Camps, H.P.H., ed., Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, dl. I, De meierij van 's-Hertogenbosch ('s-Gravenhage 1979)

Rooij, H.J.M. van, Inventaris van het oud-archief van het “Zinnelooshuis” te ’s-Hertogenbosch (z.pl. z.j. [’s-Hertogenbosch 1932])

Sasse van Ysselt, A.F.O. van, De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch (’s-Hertogenbosch 1910-1914; herdruk 1975), 3 dln.

Martin W.J. De Bruijn, Utrecht oktober 2003